Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 16 januari 2025
Enkele vakbondsleden hadden tijdens een staking een autosnelweg geblokkeerd. Ze werden veroordeeld voor het kwaadwillig belemmeren van het verkeer en waren van mening dat die veroordeling een inbreuk vormde op de artikelen 10, 11 en 14 EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt in dit arrest dat de nationale autoriteiten hun beoordelingsmarge niet hebben overschreden en wijst het verzoek af.
Feiten
Op 19 oktober 2015 werd op initiatief van een vakbond (FGTB) een algemene staking uitgeroepen om te protesteren tegen de besparingsmaatregelen die de federale regering had beslist. Er waren verschillende acties gepland. Een daarvan was de blokkade van een winkelcentrum. ’s Ochtends vroeg werden voor het winkelcentrum, dat zich in de onmiddellijke nabijheid van de toegangswegen tot de autosnelweg A3/E40 bevond, piketten opgesteld. Rond 5.30 uur blokkeerden niet-geïdentificeerde actievoerders de snelweg. De blokkade duurde zowat 5 uur en leidde tot een file van 400 kilometer op de snelweg.
De verzoekers, die stafrechtelijk werden vervolgd, konden worden geïdentificeerd aan de hand van beelden van televisiejournalen en sociale netwerken. Het hof van beroep van Luik oordeelde in 2021 dat iedere verzoeker wetens en willens had deelgenomen aan het kwaadwillig belemmeren van het verkeer (artikel 406 Sw.) en bevestigde de veroordeling in eerste aanleg. De verzoekers stelden cassatieberoep in, maar dat werd verworpen.
Juridische kwalificatie
Alle verzoekers waren van mening dat de artikelen 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) en 11 EVRM (vrijheid van vereniging) waren geschonden door de strafrechtelijke veroordeling. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens besloot deze klacht te onderzoeken op grond van artikel 11 EVRM, gelezen in het licht van artikel 10 EVRM.
Enkele verzoekers waren van mening dat artikel 14 EVRM (discriminatieverbod) was geschonden, in samenhang met de artikelen 10 EVRM en 11 EVRM. Ze meenden dat de zwaarte van hun veroordeling te wijten was aan hun vakbondslidmaatschap en dat hun veroordeling daarom discriminerend was ten opzichte van de andere verzoekers.
Beslissing
Artikel 11 EVRM
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens merkte op dat de verzoekers niet werden veroordeeld omdat ze hadden gestaakt of hun mening hadden geuit, maar omdat ze hadden deelgenomen aan een verkeersblokkade. Ze hadden een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, strafbaar gesteld door het Strafwetboek.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens preciseerde dat het niet onvoorwaardelijk kon instemmen met de opvatting dat het stakingsrecht ook het recht van een vakbond of zijn leden zou omvatten om de openbare weg te blokkeren, zonder voorafgaandelijke toestemming, en met als gevolg dat gedurende enkele uren het verkeer op een belangrijk snelwegtraject volledig werd lamgelegd en dat het dagelijkse leven van mensen die niet bij de actie waren betrokken werd verstoord en een gevaarlijk situatie voor de gebruikers werd gecreëerd.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens besloot dat de nationale rechtbanken, door de verzoekers te veroordelen wegens het kwaadwillig belemmeren van het verkeer, hun beslissingen hadden gebaseerd op een aanvaardbare beoordeling van de feiten en op relevante en voldoende gronden, en dat de nationale autoriteiten hun beoordelingsmarge in deze zaak niet hadden overschreden.
Artikel 14 EVRM
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat de beslissing van het hof van beroep gebaseerd was op de concrete rol die elk van de verzoekers had gespeeld bij het plegen van de feiten, en niet op hun vakbondsfunctie als zodanig. Dit onderdeel van het verzoek was daarom kennelijk ongegrond.
Unia was geen betrokken partij.
Afgekort: EHRM, nr. 35834/22, 16-1-2025
Wetgeving :
- Artikel 10, artikel 11 en artikel 14 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (4 november 1950) (artikel 10 EVRM) (artikel 11 EVRM) (artikel 14 EVRM)