Arbeidshof Brussel (Nederlandstalig), 6 december 2024
Een vrouw is vaste vakbondsafgevaardigde en meent dat ze wordt gediscrimineerd omwille van haar syndicale overtuiging omdat ze geen aanspraak kan maken op bepaalde toelagen en omdat ze niet op dezelfde wijze als andere personeelsleden toegang heeft tot het intranet. Het arbeidshof kan geen overtreding van de bepalingen uit de antidiscriminatiewet vaststellen.
Feiten
Een vrouw werkt als statutair ambtenaar bij een extern verzelfstandigd agentschap van de Vlaamse overheid. Op een bepaald ogenblik krijgt ze vakbondsverlof als vaste afgevaardigde van het Vrij syndicaat voor het openbaar ambt. Ze meent dat ze wordt gediscrimineerd op basis van haar syndicale overtuiging omdat ze in tegenstelling tot de andere personeelsleden in actieve dienst die geen vaste afgevaardigden zijn:
- buiten haar salaris, vakantiegeld, eindejaarstoelage en maaltijdcheques geen aanspraak kan maken op de andere toelagen, vergoedingen en sociale voordelen opgenomen in het Vlaams Personeelsstatuut.
- niet op dezelfde (permanente) wijze toegang heeft tot het intranet en de andere informatiekanalen voor de personeelsleden.
Beslissing
In navolging van de arbeidsrechtbank oordeelt het arbeidshof dat de vordering van de vrouw ongegrond is. Het arbeidshof is van mening dat de vrouw geen feiten (of bewijselementen) kan aanvoeren die het bestaan van discriminatie op grond van haar syndicale overtuiging kunnen doen vermoeden. Daaruit volgt dat de bewijslast en het bewijsrisico bij de vrouw blijven liggen. Maar op basis van het dossier kunnen door het arbeidshof geen daden worden vastgesteld waardoor de bepalingen van de antidiscriminatiewet worden overtreden.
De vrouw beweerde dat zij werd uitgesloten van het recht op toelagen omwille van haar syndicale overtuiging. Ze meende dat haar uitsluiting van deze toelagen in strijd was met het KB Vakbondsstatuut. Een dergelijke schending van het KB Vakbondsstatuut moet volgens haar worden gelijkgesteld met directe discriminatie. Maar volgens het arbeidshof zijn er geen feiten of bewijselementen die een schending aantonen van het KB Vakbondsstatuut. Uit een dergelijke niet-aangetoonde schending kan geen vermoeden van discriminatie op grond van syndicale overtuiging worden aangetoond. Er zijn volgens het arbeidshof ook geen andere feiten of bewijselementen die voor wat de toekenning van bepaalde toelagen betreft het bestaan van discriminatie op grond van syndicale overtuiging kunnen doen vermoeden.
Wat de toegang tot het intranet en andere informatiekanalen betreft, stelde het arbeidshof vast dat er in het verleden technische problemen waren. Maar die waren inmiddels opgelost. Het feit dat de vrouw een tijdje geen toegang had, kon op geen enkele wijze in verband worden gebracht met haar syndicale overtuiging.
Aandachtspunten
- In de antidiscriminatiewet wordt niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder het beschermd kenmerk syndicale overtuiging. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het behoren tot of het lidmaatschap van een vakorganisatie en de syndicale activiteit uitingen zijn van de syndicale mening van de betrokkene en zodoende vallen onder het beschermd kenmerk syndicale overtuiging (Grondwettelijk Hof 2 april 2009, nr. 64/2009). Het arbeidshof stelt dat het zeker mogelijk is dat er nog andere uitingen zijn van syndicale overtuiging dan het behoren tot of het lidmaatschap van een vakorganisatie en de syndicale activiteit.
- In de antidiscriminatiewet is voorzien in een verschuiving van de bewijslast. Het arbeidshof beklemtoont dat het slachtoffer feiten moet aanvoeren die het bestaan van discriminatie kunnen doen vermoeden. Dat betekent dat het slachtoffer moet aantonen dat de verweerder daden heeft gesteld of opdrachten heeft gegeven die prima facie discriminerend zouden kunnen zijn. De aangevoerde feiten moeten voldoende sterk en pertinent zijn. Het slachtoffer kan er niet mee volstaan aan te tonen dat die het voorwerp is geweest van een ongunstige behandeling. Deze persoon moet ook feiten bewijzen die erop lijken te wijzen dat de ongunstige behandeling is ingegeven door ongeoorloofde motieven. De feiten mogen ook niet van algemene aard zijn, maar moeten specifiek aan de auteur van het onderscheid kunnen worden toegeschreven (Grondwettelijk Hof 12 februari 2009, nr. 17/2009, overw. B.93.3).
- In navolging van de arbeidsrechtbank oordeelt het arbeidshof dat de feiten kunnen worden beoordeeld op grond van de antidiscriminatiewet. Volgens het arbeidshof “is de juridische grondslag als zodanig in deze niet echt relevant, nu de principes die door de antidiscriminatiewet worden bepaald en die relevant zijn voor het huidige geschil, eveneens terug te vinden zijn in het Vlaamse Gelijkekansendecreet van 10 juli 2008 (…)”.
Unia was geen betrokken partij.
Afgekort: Arbh. Brussel (Nl.), 6-12-2024 – rolnummer 2024/AB/199.
Wetgeving: Decreet van de Vlaamse Gemeenschap houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid (10 juli 2008).