Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 16 mei 2024

16 mei 2024
Actiedomein: Onderwijs
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

Twee middelbare scholen uit het Vlaamse gemeenschapsonderwijs verbieden hun leerlingen om zichtbare religieuze tekenen te dragen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat dit verbod niet in strijd is met de bepalingen over de godsdienstvrijheid uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Datum: 16 mei 2024

Instantie: Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Criterium: geloof of levensbeschouwing

Feiten   

Twee scholen uit het gemeenschapsonderwijs hadden in hun schoolreglement een verbod ingevoerd op het dragen van zichtbare religieuze tekenen. Ze baseerden zich daarvoor op een beslissing van de Raad van het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Het verbod werd aangevochten door enkele leerlingen.

In een vonnis van 23 februari 2018 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, dat het verbod in strijd was met de godsdienstvrijheid die wordt gewaarborgd door artikel 9 EVRM. De rechtbank oordeelde dat twee leerlingen een hoofddoek mochten dragen op school. Later oordeelde het hof van beroep van Antwerpen, in een arrest van 23 december 2019, dat het verbod op het dragen van een hoofddoek op school toch gerechtvaardigd was en de geen schending inhield van de godsdienstvrijheid.

De zaak werd voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Beslissing

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgt de godsdienstvrijheid (artikel 9, 1e lid EVRM). De godsdienstvrijheid kan evenwel aan beperkingen worden onderworpen (artikel 9, 2e lid EVRM). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ging na of het verbod op het dragen van zichtbare religieuze tekenen al dan niet kon worden gerechtvaardigd aan de hand van de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Het verbod was bij ‘wet’ voorzien want het was opgenomen in het schoolreglement. Het kwam ook tegemoet aan een legitiem doel, namelijk de bescherming van de openbare orde en de rechten en vrijheden van anderen. Met het verbod wilde de school de gelijkheid van alle leerlingen waarborgen en voorkomen dat op hen druk werd uitgeoefend door medeleerlingen of familieleden.

Vervolgens ging het Europees Hof voor de Rechten van de Mens na of het verbod noodzakelijk was in een democratische samenleving. Dat was het geval. In de Belgische Grondwet staat dat het gemeenschapsonderwijs neutraal moet zijn. (artikel 24, § 1, 3e lid Gw.).  De Raad van het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap had ervoor gekozen om die neutraliteit te verwezenlijken door een algemeen verbod in te stellen op het dragen van zichtbare religieuze tekenen (de zgn. exclusieve neutraliteit). Die keuze viel volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volledig binnen de appreciatiemarge waarover de lidstaten beschikken. 

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wees nog op het volgende:

Het verbod was van toepassing op elk zichtbaar teken waarmee een overtuiging tot uitdrukking werd gebracht (en was dus niet enkel van toepassing op het dragen van een islamitisch hoofddoek).
De betrokkenen hadden in volle vrijheid gekozen voor het gemeenschapsonderwijs. Zij waren op de hoogte van de regels die daar golden en ze hadden die ook onderschreven.
Minderjarige leerlingen zijn kwetsbaarder dan volwassenen. Het verbod op het dragen van zichtbare religieuze tekenen zorgde ervoor dat uitsluiting en druk werden vermeden en dat het pluralisme en de vrijheid van anderen werden beschermd.

Unia was geen betrokken partij.

Afgekort: EHRM, nr. 50681/20, 16-05-2024