Correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, 16 maart 2021

16 maart 2021
Actiedomein: Samenleving
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing
Gerechtelijk arrondissement: Oost-Vlaanderen

Wanneer getuigen van Jehovah zich uit de geloofsgemeenschap terugtrekken, worden ze uitgesloten en sociaal geïsoleerd, zelfs van van hun eigen familie.

Datum: 16 maart 2021

Instantie: Correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent

Criterium: geloofsovertuiging

De feiten

De vzw Christelijke Gemeente van Jehovah’s Getuigen hanteert een sociaal-controlemechanisme om conformiteit binnen haar groep af te dwingen. Kritiek wordt niet getolereerd en zelfs gesanctioneerd door uitsluiting uit de geloofsgemeenschap.

De leden ontvangen instructies over de wijze waarop het uitsluitingsbeleid moet worden toegepast. De gedragslijnen worden van hogerhand onderricht aan de gelovigen.

Dit uitsluitingsbeleid is niet vatbaar voor individuele interpretaties door de gelovigen.  Door de loutere afroeping van de namen van de uitgesloten leden, weten de aanhoorders dat zij vanaf dan deze personen dienen te mijden en sociaal dienen te isoleren, op het gevaar af zelf uitgesloten te worden indien zij dat niet doen. De reden van de uitsluiting wordt niet kenbaar gemaakt.

De rechtbank steunt onder meer op de vele verklaringen van slachtoffers en de mondelinge onderrichting op het Congres “dat de Getuigen van Jehovah geen valse hoop moeten hebben dat zij kunnen terugkeren na een uitsluiting”, “dat zij niet samen kunnen tafelen met niet-Gelovigen” en “dat ex-Gelovigen vermeden moeten worden als de pest, daar zij de pest zijn”.

Unia was burgerlijke partij in deze zaak, naast 15 ex-getuigen.

Juridische kwalificatie  

De vzw werd vervolgd voor het aanzetten tot discriminatie en segregatie en voor het aanzetten tot haat en (moreel) geweld op grond van geloofsovertuiging (artikel 22 van de Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007).

Beslissing  

De rechtbank is van oordeel dat het uitsluitingsbeleid van de vzw aanzet tot discriminatie of segregatie en de psychische integriteit en de waardigheid van de geviseerde personen aantast.

Volgens de rechtbank, “zet de vzw aan tot discriminatie ten aanzien van personen die zijn uitgesloten en ten aanzien van de groep van de ex-leden (bestaande uit de uitgeslotenen en diegenen die zich vrijwillig hebben teruggetrokken) door het eenvormig propageren van het uitsluitingsbeleid (zowel op Congressen als op vergaderingen) en het geven van instructies over hoe het uitsluitingsbeleid binnen de lokale geloofsgemeenschappen onderricht dient te worden“.

De rechtbank is van oordeel dat het bij het aanzettingsmisdrijf vereiste bijzonder opzet aanwezig is: ”Het bijzonder moreel opzet in hoofde van de beklaagde bestaat er telkenmale in om (1) de uitgesloten leden en de leden die zich hebben teruggetrokken sociaal te isoleren om aldus de verspreiding van afwijkende ideeën binnen de geloofsgemeenschap tegen te gaan en (2) de terugkeer van ex-Gelovigen te bewerkstellingen door hen dermate op een verregaande wijze sociaal te isoleren van hun gelovige familie en/of vrienden, dat zij uiteindelijk bezwijken onder deze morele druk en terugkeren naar de geloofsgemeenschap”.

De vzw stelt dat ze niet kan instaan voor het individuele gedrag van de personen op zich. Maar de rechtbank vindt dit ongeloofwaardig omdat de vzw morele druk legt op de leden om de uitsluitingsregels strikt na te leven, op sanctie van zelf uitgesloten en sociaal geïsoleerd te worden.

De beklaagde beroept zich ook op de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en vergadering (artikel 9, 10 en 11 EVRM). Maar volgens de rechtbank zijn deze vrijheden niet absoluut en worden ze begrensd door de vrijheden die in hoofde van de burgers worden gewaarborgd door de Grondwet en het EVRM en door de strafwet (in deze de Antidiscriminatiewet). Het uitsluitingsbeleid impliceert een ontoelaatbare inperking op de godsdienstvrijheid en het recht om van godsdienst te veranderen in hoofde van de individuen.

De rechtbank verwijst eveneens naar het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven in hoofde van de (ex-) leden van de Getuigen van Jehovah (artikel 8 EVRM en 22 Grondwet). Uit de verklaringen van slachtoffers blijkt dat heel wat families op permanente wijze uit elkaar worden getrokken wanneer een familielid uitgesloten wordt of zelf beslist om zich terug te trekken. De familiebanden worden gereduceerd tot een loutere bloedband waarbij er geen mogelijkheid meer is om samen te tafelen, samen te feesten of samen afscheid te nemen van een overleden familielid. Enkel hulp verlenen in geval van nood is toegestaan.

De vzw werd veroordeeld tot een geldboete van 96.000 euro. De vzw heeft tegen het vonnis beroep aangetekend, waardoor deze uitspraak niet definitief is.

Aandachtspunten

Het is de eerste strafrechtelijke veroordeling ooit van de geloofsgemeenschap in ons land op basis van de antidiscriminatiewet.

De uitspraak onderstreept het belang van grondrechten voor de leden van zo’n geloofsgemeenschap, zoals het fundamentele recht op godsdienstvrijheid, het recht om van geloof te veranderen en het recht op vrije meningsuiting dat moet worden geëerbiedigd. Volgens de rechter “is het ook de taak van justitie om erover te waken dat de vrijheid van godsdienst en meningsuiting niet misbruikt worden om misdrijven te plegen en mensen op onherstelbare wijze moreel te schaden. In onze rechtsstaat geldt de voorrang van de wet. Religieuze regels staan in onze samenleving niet boven het recht”.

De rechter herinnert dat intimidatie een vorm van discriminatie is en dat het uitsluitingsbeleid van de vereniging de psychologische integriteit en de waardigheid van de betrokken personen ondermijnt.  

Afgekort: Corr.rb.O-Vl., afdeling Gent, 16-03-2021