Correctionele rechtbank Brussel (Nederlandstalige), 14 februari 2024

14 februari 2024
Actiedomein: Politie en justitie
Discriminatiegrond: Racisme
Gerechtelijk arrondissement: Brussel

De correctionele rechtbank veroordeelt een politiecommissaris voor antisemitische en andere pesterijen op het werk en past daarbij artikel 119 van het Sociaal Strafwetboek toe. 

Datum: 14 februari 2024 

Instantie: correctionele rechtbank Brussel 

Criterium: racisme 

De feiten   

Een politiecommissaris, die leiding gaf aan een hondenbrigade, werd beschuldigd van verschillende feiten van pesterijen op het werk. Drie medewerkers stelden zich samen met Unia burgerlijke partij in de rechtszaak tegen de politiecommissaris. 

Twee medewerkers die zich burgerlijke partij stelden, waren van joodse afkomst. In hun bijzijn liet de politiecommissaris nazi-liederen horen en hij maakte ongepaste opmerkingen over deze medewerkers. Zo vertelde hij dat één van die medewerkers gierig was (een verwijzing naar het stereotype van de gierige jood) en tijdens een oefening liet hij een hond (een zogenaamde cash dog) op zoek gaan naar geld bij die medewerker. 

Een derde medewerker die zich burgerlijke partij stelde was in haar privéleven geconfronteerd geweest met een familiedrama en haar ouders waren om het leven gekomen. Net op het ogenblik dat ze zich in een zwakke positie bevond, werd ze het slachtoffer van pesterijen door de politiecommissaris. 

Juridische kwalificatie   

Het arbeidsauditoraat vervolgde de beklaagde voor de volgende tenlasteleggingen:   

  • Discriminatie door een ambtenaar (artikel 23 Antiracismewet). 
  • Discriminatie in de arbeidsbetrekkingen (artikel 25 Antiracismewet). 
  • Geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk (artikel 32bis, 1e lid Welzijnswet en 119 Sociaal Strafwetboek). 

Beslissing  

Discriminatie door een ambtenaar 

De beklaagde werd vrijgesproken voor de tenlastelegging van discriminatie door een ambtenaar omdat niet voldaan was aan één van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf. 

Artikel 23 van de Antiracismewet bestraft ‘discriminatie tijdens de uitoefening van het ambt’. Daaruit leidde de correctionele rechtbank af dat het moet gaan om discriminatie tussen iemand die drager is van de openbare macht en iemand die geen drager is van de openbare macht (maar eraan wordt onderworpen). Dat was hier niet het geval want de feiten vonden plaats ten aanzien van een ondergeschikte collega, dus tussen personen die allen drager waren van de openbare macht. 

Discriminatie in de arbeidsbetrekkingen 

De tweede tenlastelegging betrof intimidatie (pesterijen). Artikel 6 van de Antiracismewet stelt dat enkel de Welzijnswet van toepassing is wanneer er sprake is van intimidatie in de arbeidsbetrekkingen. De tweede tenlastelegging werd daarom door de correctionele rechtbank samengenomen met de derde tenlastelegging. 

Pesterijen op het werk 

De derde tenlastelegging betrof pesterijen op het werk, wat strafbaar is overeenkomstig artikel 119 van het Sociaal Strafwetboek.  

De correctionele rechtbank stelde vast dat de commissaris blijk gaf van favoritisme tegenover sommige medewerkers. Tegenover sommige ander medewerkers creëerde hij een vijandige sfeer. Gelet op de verschillende overeenstemmende verklaringen van de onafhankelijke getuigen, oordeelde de correctionele rechtbank van oordeel dat de commissaris zich inderdaad schuldig had gemaakt aan antisemitische en andere pesterijen op het werk. 

Hij werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden (met drie jaar uitstel) en een geldboete van 8000 euro.  

Schadevergoeding 

De slachtoffers kregen een schadevergoeding van respectievelijk 700, 3.000 en 5000 euro. Elk slachtoffer kreeg ook een rechtsplegingsvergoeding van 1650 euro. In  

Artikel 32decies van de Welzijnswet zegt dat het slachtoffer een forfaitaire schadevergoeding kan vorderen van de dader van 3 of 6 maanden brutoloon. Maar volgens de correctionele rechtbank kan deze forfaitaire schadevergoeding enkel gevorderd worden van de werkgever. De beklaagde had een leidinggevende functie, maar was niet de werkgever. Daarom herleidde de correctionele rechtbank de forfaitaire schadevergoeding naar een kleiner bedrag. 

Unia kreeg een schadevergoeding van 1 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 280 euro. 

Aandachtspunten 

Voor zover wij weten, is dit een van de eerste toepassingen van het bestraffen van racistische pesterijen op basis van artikel 119 van het Sociaal Strafwetboek. 

In dit vonnis verduidelijkt de rechtbank de reikwijdte van het misdrijf discriminatie door een ambtenaar  (artikel 23 Antiracismewet), dat dus niet van toepassing is op de relaties tussen collega's, maar enkel op de relaties met burgers. 

De rechtbank oordeelt dat de slachtoffers de forfaitaire schadevergoeding uit artikel 32decies Welzijnswet enkel kunnen vorderen van de werkgever. Dit valt nochtans niet af te leiden uit de tekst van artikel 32decies Welzijnswet en gaat in tegen eerdere rechtspraak (zie bijvoorbeeld arbeidsrechtbank Brugge, 10 december 2013: “Het feit dat een persoon handelt in uitvoering van een vennootschapsmandaat, een lastgeving of een arbeidsovereenkomst ontslaat hem niet van verantwoordelijkheid”). Daarnaast kan ook nog gewezen worden op de objectieve aansprakelijkheid van de werkgever (zie bijvoorbeeld arbeidshof Gent, 13 juni 2017).

Afgekort: Corr.rb. Brussel (Nl.), 14-2-2024 - rolnummer 21N000275