Strafbare hatespeech aanpakken is de logica zelve

22 juni 2021
Actiedomein: Media/internet

Het aanpakken van strafbare hatespeech staat momenteel hoog op de politieke agenda. Unia vraagt al sinds jaren om ervoor te zorgen dat wat strafbaar is, ook effectief kan worden aangepakt. In het debat worden concepten door elkaar geklutst, wat het beslissingsproces dreigt te bemoeilijken.

Allereerst vinden we het belangrijk om te benadrukken dat iedereen recht heeft op de vrijheid van gedachte. Je vindt die vrijheid terug als mensenrecht in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst”. Vrijheid van gedachte kan je niet reguleren. Het recht is absoluut en mocht je dit al willen aan regels onderwerpen, het zou gewoon knap moeilijk zijn om te doen. “Geen mens kan ze naken, geen jager ze raken” wordt er dan ook gezongen in het mooie oude Duitse volksliedje “De gedachten zijn vrij”.

Voort verdedigen we ook het recht op vrije meningsuiting. In België heeft iedereen ook dat recht. Het staat in tal van internationale verdragen en teksten zoals het VN-verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) of nog het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Ook onze Grondwet garandeert het recht op vrije meningsuiting.

Voor Unia is de vrijheid van meningsuiting een zeer belangrijk recht. En voor wie mocht twijfelen: je mening uiten is zelden strafbaar. Uit de rechtspraak blijkt dat ook schokkende, kwetsende en verontrustende ideeën moeten kunnen. 

Onze Grondwet garandeert ook de drukpersvrijheid. Die bepaalt dat de drukpers nooit gecensureerd kan worden, met andere woorden dat de overheid nooit op voorhand kan verbieden om een tekst te publiceren.

Dat wil niet zeggen dat àlles zomaar mag. Er zijn grondwettelijke grenzen aan de diverse vrijheden. Wanneer iemand de drukpers misbruikt om een strafbare mening publiek te verspreiden, kan de tekst na publicatie dus wel strafbaar zijn: we spreken dan van een drukpersmisdrijf. Bij drukpersmisdrijven verspreidt de dader zijn boodschap via papieren dragers zoals een krant, tijdschrift of pamflet. Het Hof van Cassatie oordeelde ondertussen dat er ook een drukpersmisdrijf kan zijn wanneer een strafbare mening wordt verspreid met digitale middelen. 

Wanneer woorden daden worden, en zo haat of geweld uitlokken, ondermijn je zelf die fundamentele vrijheid. In de discussie over het drukpersmisdrijf is het belangrijk om te weten dat de wetgever het aanzetten tot haat, discriminatie en geweld waarbij - en dit is belangrijk - uitdrukkelijk de bijzondere intentie bestaat om anderen hiertoe aan te sporen, strafbaar heeft gesteld.

Homo’s van daken gooien

Strafbaar gesteld is één ding. Nu is het zo niet alle drukpersmisdrijven op dezelfde manier worden aangepakt. Zo vind je vandaag in Belgische boekenwinkels het boek “De Grote Zonden”. Dat roept op om alle homo’s van de daken te gooien. Het is dus een strafbaar drukpersmisdrijf ingegeven door homofobie. Het gaat om een kwaadwillige oproep tot geweld tegenover mensen op basis van hun seksuele geaardheid, een beschermd persoonskenmerk. Maar het boek is en blijft gewoon te koop en we kunnen er weinig tegen ondernemen. 

Dat ligt aan artikel 150 van onze Grondwet, dat zegt dat het hof van assisen bevoegd is om drukpersmisdrijven te beoordelen. De Grondwetgever besloot in 1831 om zulke feiten door een volksjury te laten beoordelen. Vandaag betekent dit echter dat deze drukpersmisdrijven zelden tot nooit voor een volksjury worden gebracht omdat deze procedure te duur en te omslachtig is voor zulke feiten. Als de Grondwet wordt aangepast, wordt het wel mogelijk om bepaalde feiten ‘post factum’ te vervolgen, wat mogelijk een afschrikkend effect kan hebben.

Drukpersmisdrijven die zijn ingegeven door racisme of vreemdelingenhaat, worden niet gebracht voor het Hof van Assisen, maar voor de correctionele rechtbank.  

Opruiende boodschappen

Het boek “De Grote Zonden” is maar één voorbeeld. Velen worden niet verantwoordelijk gesteld voor hun daden. Denk aan de opruiende boodschappen op Facebook om Gülen-aanhangers aan te vallen. En aan de islamofobe oproepen tot geweld in gesloten extreemrechtse Facebookgroepen. 

De lezer herinnert zich vast Sharia4Belgium dat haatboodschappen verspreidde via internetfilmpjes en ook op papier. De correctionele rechter kon straffen uitspreken voor het aanzetten tot haat en geweld tegenover niet-moslims en personen wegens hun politieke overtuiging, de VB-politici wijlen Marie-Rose Morel en Filip Dewinter in het bijzonder. Filmpjes zijn immers geen drukpersmisdrijf, want er is geen tekst. In de Shara4Belgium-pamfletten werd opgeroepen om de doodstraf in te voeren voor homo’s. Daarvoor is het niet bestraft. Deze hatelijke geschriften waren wel een drukpersmisdrijf, bedoeld om homoseksuelen te discrimineren. En dus is de correctionele rechter niet bevoegd. 

Niet uit te leggen

Al deze feiten zijn dus strafbaar (er wordt openlijk en doelbewust opgeroepen tot haat en geweld tegenover personen of groepen op basis van beschermde persoonskenmerken) maar ze worden niet vervolgd door de huidige afspraken in de Grondwet. Voor de slachtoffers van deze strafbare haatspraak is dit onderscheid onbegrijpelijk en onuitlegbaar.

Zulke oproepen zijn ook verre van onschuldig. Unia krijgt geregeld meldingen van slachtoffers die online of offline haatberichten ontvangen, en de impact hiervan op hun welzijn en veiligheid is bijzonder groot. Haatboodschappen creëren bovendien een klimaat waarin woorden kunnen leiden tot daden. Dat toont de actualiteit aan. 

De wetgever stelde terecht dat zo’n gedrag moet worden bestraft. Het is nu zaak om daders effectief voor de rechtbank te kunnen brengen. Dat kan door artikel 150 van de Grondwet te veranderen. We vragen aan de wetgever om dit ook te doen. De huidige straffeloosheid is niet langer te verantwoorden.