Personen met een handicap: een nieuwe beschermingsstatus

28 februari 2013
Discriminatiegrond: Handicap

Vandaag heeft de Kamer het ‘Wetsontwerp tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid’ aangenomen. De nieuwe wet vertrekt van het principe dat kwetsbare mensen, waaronder personen met een verstandelijke handicap, personen met psychische stoornissen en sommige ouderen, hun rechten zo veel mogelijk zelf moeten kunnen uitoefenen. Met andere woorden: onbekwaamheid moet de uitzondering blijven, bekwaamheid de regel.

Tot dusver waren beschermingsstelsels voor wilsonbekwame personen gestoeld op een vertegenwoordigingsregime: de betrokkenen werd vertegenwoordigd door derden (zijn ouders, voogd, een voorlopige bewindvoerder …). De nieuwe wet geeft voorkeur aan een bijstandsregime: de beschermde persoon zal, in de mate van het mogelijke, zelf alle beslissingen nemen over zijn goederen en zijn persoon. Moet hij bij een handeling worden bijgestaan, dan zal een rechter daartoe een bewindvoerder aanduiden, erover wakend dat die zijn belangen niet schaadt. Alleen als die bijstand niet volstaat, zal de bewindvoerder een vertegenwoordigende rol opnemen.

De wet beklemtoont ook het belang van een derde partij: de vertrouwenspersoon, die een tussenpersoon is tussen de beschermde persoon en de bewindvoerder. Zo erkent ze de rol van het sociale netwerk van de beschermde persoon.

Volgens het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding is de wet een opmerkelijke stap vooruit, zowel in de erkenning van het fundamentele beginsel van gelijke rechten in het algemeen als van de rechten van personen met een handicap in het bijzonder. De principes en de geest waarop hij is gebaseerd, gaan terug op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Hij vertaalt in het bijzonder artikel 12 van dat verdrag, dat zegt dat ‘personen met een handicap in alle aspecten van het leven rechtsbekwaam zijn, op voet van gelijkheid met anderen’ en dat de landen die het verdrag ondertekenden ‘passende maatregelen moeten nemen om personen met een handicap toegang te verschaffen tot de ondersteuning die zij mogelijk behoeven bij de uitoefening van hun rechtsbekwaamheid’.

‘De grote uitdaging van de wet is deze: hoe vinden we een evenwicht tussen het respect voor iemands recht op zelfbeschikking en de verplichting van de staat om hem of haar indien nodig te beschermen?’ zegt Jozef De Witte, directeur van het Centrum. ‘Dat wil zeggen dat elke maatregel om iemand te beschermen tijdelijk, evenredig en noodzakelijk moet zijn. Ze moet op elk moment aangepast zijn aan de capaciteiten van de betrokkene.’

Het Centrum vraagt ten slotte dat de rechtbanken die de wet moeten uitvoeren de nodige middelen krijgen, zodat ze hun nieuwe opdracht kunnen opnemen en kunnen waken over het respect voor de rechten die het VN-Verdrag waarborgt. ‘We moeten vermijden dat de wet, bij gebrek aan aangepaste middelen, een tegenovergesteld effect bereikt,’ zegt Jozef De Witte nog. ‘Als onafhankelijk controlemechanisme van het VN-Verdrag zal het Centrum niet alleen de uitvoering van de wet nauwlettend opvolgen, maar ook de maatregelen om alle betrokkenen te informeren en op te leiden.’