Levensverzekeringen en Antidiscriminatiewet

14 december 2012
Discriminatiegrond: Handicap

Het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding nam kennis van verschillende artikelen verschenen in de pers over de beslissing van bepaalde verzekeringsmaatschappijen om de tarieven voor hun levensverzekeringen aan te passen.

Nu verzekeraars niet meer mogen discrimineren op grond van geslacht als gevolg van een beslissing van het Europees Hof van Justitie gaan zij op zoek naar andere manieren om hun risico’s te berekenen. Zij zouden daarbij niet alleen rekening houden met het feit of iemand roker of niet-roker is, maar ook een evaluatie maken van de gezondheid op basis van het BMI (Body Mass Index) van een persoon en rekening houden met diens woon-en werkplaats.

Het Centrum wil nog eens herinneren aan zijn standpunt hierover. Het principe dat aan de basis ligt van het verzekeringssysteem, nl. het dekken van een risico, staat op zich op gespannen voet met de principes van de antidiscriminatiewetgeving indien het risico waarmee men rekening houdt een beschermd kenmerk is, opgenomen in de Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, zoals de gezondheidstoestand of handicap.

De wet verbiedt elk onderscheid in behandeling op basis van de gezondheidstoestand of handicap dat niet kan gerechtvaardigd worden door een legitiem doel en waarbij de middelen voor het bereiken van dat doel niet passend en noodzakelijk zijn.

Met andere woorden, in geval van een verhoogd tarief op basis van de gezondheidstoestand (of daarmee verband houdende kenmerken) moet men kunnen aantonen aan de hand van accurate, recente en relevante medische gegevens dat dit kenmerk een doorslaggevende factor is bij de evaluatie van het risico. Het verschil in behandeling mag bovendien niet disproportioneel zijn.

Zo zal wat betreft de BMI van een persoon, de verzekeraar moeten kunnen aantonen via recente medische studies dat dit kenmerk een risicofactor is en dient hij zijn premie in verhouding daarmee aan te passen. Het volledig uitsluiten van een verzekering van een persoon met een BMI tussen 30 en 35 (ernstige obesitas) zou bijvoorbeeld disproportioneel zijn en dus discriminatoir. Het opleggen van een veel te hoge bijpremie zou een de facto uitsluiting kunnen betekenen en zou bijgevolg ook discriminatoir kunnen zijn.

Alle beslissingen van de verzekeraar moeten gemotiveerd zijn. Daarnaast moeten de vragenlijsten van de verzekeraar ook voldoen aan de wetgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zo zal de vraag naar woon-en werkplaats objectief moeten kunnen gerechtvaardigd worden met betrekking tot het gezondheidsrisico. Uit de reactie van de voorzitter van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ligt het verband tussen beiden op het eerste zicht niet voor de hand.

Kort gezegd, het Centrum is niet tegen het systeem van segmentatie op grond van gezondheid (of daarmee verband houdende kenmerken) door de verzekeringsmaatschappijen voor zover deze laatste zich houden aan de voorwaarden en garanties gesteld in de Anti-discriminatiewetgeving.

Het Centrum dringt erop aan dat de toegang tot een levensverzekering openstaat voor een zo groot mogelijke groep personen, zeker nu deze vaak een voorwaarde is voor het verwerven van een eigen woning.

Het Centrum herinnert eraan dat de wetgever de wet van 21 juli 2010 heeft aangenomen met het oog op het vergemakkelijken van de toegang tot een schuldsaldoverzekering voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico. De Koninklijke Besluiten tot omzetting van deze wet werden tot op heden helaas nog niet omgezet, waardoor de wet dode letter blijft. Het Centrum pleit opnieuw voor het uitvoeren van de Koninklijke Besluiten en verwijst naar de eerdere aanbevelingen die werden gedaan aan de ter zake bevoegde Ministers.