1993-2013: Het Centrum wordt 20!

14 februari 2013

Op 15 februari bestaat de wet tot oprichting van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding twintig jaar. Daarom organiseert het Centrum een studiedag over de eerste opdrachten die het in 1993 kreeg toegewezen: de bestrijding van racisme, de bevordering van integratie en diversiteit, en het waken over het respect voor de grondrechten van vreemdelingen. De studiedag biedt de gelegenheid om te discussiëren over de uitdagingen van de voorbije jaren en de antwoorden die de overheden en de Belgische samenleving daarop gaven. Ook de uitdagingen voor de komende twintig jaar komen aan bod.

20 jaar Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding Terug- en vooruitblik

Het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Rassendiscriminatie, dat op 21 december 1965 werd goedgekeurd, wilde een concrete invulling geven aan de principes die in de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de Uitbanning van alle Vormen van Rassendiscriminatie werden geformuleerd. Dat dit verdrag tot stand kwam, was mee het gevolg van de dekolonisatie van eind de jaren vijftig en begin de jaren zestig. Het was ook een reactie tegen het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. De herinnering aan de gruwel van de Tweede Wereldoorlog en het aanhoudende racisme 20 jaar later, speelden daarbij een doorslaggevende rol.

In België wordt vrijwel meteen na de goedkeuring van het Verdrag op initiatief van Ernest Glinne (PS) op 1 december 1966 een eerste wetsontwerp ingediend om daden ingegeven door racisme te bestraffen . Heel wat verenigingen maken van de goedkeuring van een antidiscriminatiewet een strijdpunt. Het zal echter nog meer dan tien jaar duren voor er een nieuw wetsontwerp tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden op tafel komt. Externe gebeurtenissen zorgen voor een stroomversnelling: in 1980 worden onder meer in Antwerpen, Parijs en Bologna verschillende racistische en/of antisemitische aanslagen gepleegd. In de herfst van datzelfde jaar wordt in Brussel een nationale betoging tegen racisme, antisemitisme en xenofobie georganiseerd. Begin december wordt in een Anderlechts café een Noord-Afrikaanse gastarbeider vermoord door een lid van de extreemrechtse groepering Front de la Jeunesse en volgt er een nieuwe betoging.

Op 30 juli 1981 wordt de wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden of de zogenoemde wet-Moureaux eindelijk afgekondigd.

Andere gebeurtenissen leiden later tot de oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor de Migranten (1989-1993). In de jaren 1980 verandert de kijk op migratie als gevolg van een bijzondere politieke en economische context. De twee opeenvolgende oliecrisissen van 1973 en 1980 monden uit in een ernstige recessie en een drastische toename van de werkloosheid. Zo telt het land midden de jaren 1980 450.000 werklozen meer dan in 1973. Die massale werkloosheid verzwakt de positie van de migranten en geeft aanleiding tot het ventileren van xenofobe politieke standpunten. Een eerste uiting ervan is het 'nolsisme' in Brussel, genoemd naar de liberale Schaarbeekse burgemeester Roger Nols. In diezelfde periode laat men ook definitief het idee varen dat gastarbeiders naar hun land van herkomst zullen terugkeren. Die terugkeermythe, die zowel bij de migranten als binnen de samenleving van het gastland leeft, wordt doorgeprikt. De migranten hebben immers banden aangehaald met België, waar hun kinderen naar school gaan en waar ze zich in de samenleving hebben geïntegreerd.

Het migratiedebat struikelt over een symbolische en politieke kwestie: het gemeentelijk stemrecht voor vreemdelingen. In 1988 schaart de regering-Martens-Moureaux zich achter het PS-voorstel om voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een commissaris voor het migrantenbeleid te benoemen. Maar het voornemen krijgt geen concrete vorm. Opnieuw zorgt een externe gebeurtenis voor vertraging en verdeeldheid: de opkomst in Vlaanderen van de extreemrechtse partij Vlaams Blok bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1988. In Antwerpen behaalt de Vlaams Blok-lijst onder leiding van Filip Dewinter meer dan 17% van de stemmen.

De migratiekwestie wordt dan niet langer als een louter Brussels probleem gezien en de regering beslist om twee koninklijke commissarissen te benoemen: Paula D’Hondt (CVP) en Bruno Vinikas (PS). Zij moeten de migratiekwestie onderzoeken en een migrantenbeleid uitstippelen.

Na vier jaar Koninklijk Commissariaat luidt één van de aanbevelingen dat er nood is aan een permanente structuur om rassendiscriminatie te bestrijden en om gelijke kansen en integratie te bevorderen. Exact 20 jaar geleden ontstond dus het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Een Centrum dat bij wet is opgericht, en dus volop een openbare dienst is, en zijn opdrachten meekrijgt van het parlement. Maar een openbare dienst die dat in alle onafhankelijkheid moet doen.

De pas opgerichte instelling is dan vrijwel uniek in Europa. Alleen Groot-Brittannië heeft een vergelijkbare Commission for Racial Equality. Gaandeweg bevestigt het Centrum zijn legitimiteit en groeit het uit tot een belangrijke speler voor de bevordering van gelijke kansen en rechten in België. Zijn opdracht bestaat er niet alleen in onderzoek te verrichten en adviezen en aanbevelingen te formuleren voor de overheid, particulieren en particuliere instellingen, maar ook individuele dossiers te behandelen en slachtoffers van racistische daden bij te staan met advies, bemiddeling of indien nodig een gerechtelijke procedure.

In 1994 zorgt het Centrum voor een doorbraak in de kwestie van de erkenning en de vertegenwoordiging van de islam. Die kwestie beheerst de politieke agenda al jaren na de moord op de imam-directeur en de bibliothecaris van de moskee in het Jubelpark, maar ook na de klachten over het inrichten van lessen islamitische godsdienst in Brusselse gemeenten. Onder leiding van het Centrum gaan onderhandelingen van start met de belangrijkste moslimorganisaties in België met het oog op de oprichting van een Algemene Vergadering van Moslims en een Executieve die in 1994 door de regering wordt erkend. Het Centrum zal in 1998 opnieuw worden ingeschakeld bij de verkiezingen voor de samenstelling van de tweede Algemene Vergadering.

In 1995 wordt de Belgische antiracismewetgeving aangevuld met de Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd. Het Centrum wordt bevoegd verklaard om een rechtszaak aan te spannen bij geschillen die binnen de toepassingssfeer van die wet vallen.

Nog in 1995 krijgt het Centrum op basis van de wet van 13 april 1995 de specifieke taak om het beleid ter bestrijding van de mensenhandel te bevorderen, te coördineren en te volgen. Die wet wordt later aangevuld met de Wet van 10 augustus 2005 met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers.

1997 is het Europees Jaar tegen Racisme. Het Centrum organiseert een ‘Staten-Generaal voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding’ waarop het meer dan 1000 mensen verzamelt. Ze praten over thema’s als de politieke participatie van vreemdelingen, onderwijs, discriminatie op de arbeidsmarkt, ...

Tien jaar na zijn oprichting krijgt het Centrum in 2003 van de wetgever de opdracht om de overheid te informeren over de aard en de grootte van de migratiestromen en om te waken over het respect van de grondrechten van vreemdelingen. Het Centrum zorgt er vanaf dan voor om de overheid, het middenveld en het grote publiek zo nauwkeurig mogelijke informatie te bezorgen over de migratiestromen en over de migranten die hier verblijven en probeert zo bij te dragen tot een goed gefundeerd migrantenbeleid. Daarnaast waakt het over het respect van de grondrechten van vreemdelingen. Het observeert wat op het terrein gebeurt en volgt de complexe wetgeving nauwgezet. Het biedt ook eerstelijnsbijstand aan mensen die informatie wensen over hun grondrechten of verblijfssituatie. Die nieuwe taak bekrachtigt de activiteiten op het vlak van de bescherming van grondrechten die het Centrum al sinds zijn oprichting verricht: het bezoekrecht van het Centrum aan gesloten centra, de adviezen die het over regularisatie verstrekt, de hulp die het verleent in verblijfsdossiers enzovoort. De link tussen 'de bestrijding van racisme' en 'de bevordering van de grondrechten van vreemdelingen' spreekt voor zich.

Nog in datzelfde jaar wordt het Centrum door de Wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie ook bevoegd voor zogenaamde 'niet-raciale' vormen van discriminatie op grond van een handicap, seksuele geaardheid, leeftijd, geloof of overtuiging, een fysieke eigenschap enzovoort. Met de Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie die de Europese richtlijn 2000/78/EG over gelijke behandeling in arbeid en beroep omzet, worden het algemene kader ter bestrijding van discriminatie in België en de taken van het Centrum verder uitgebreid.

In 2004 neemt het Centrum actief deel aan de Commissie voor Interculturele Dialoog die de federale regering opricht. De Commissie heeft als doelstelling om een stand van zaken te schetsen van de problemen die gepaard gaan met de evolutie van de multiculturele samenleving in België en in Europa. Het initiatief wordt in 2009 door de Minister van Gelijke Kansen nieuw leven ingeblazen in de vorm van de Rondetafels van de Interculturaliteit.

Waar staan we 20 jaar na de oprichting van het Centrum?

Het uitstippelen van het migrantenbeleid gaat moeizaam. Geleidelijk groeit het bewustzijn welke uitdagingen gepaard gaan met migratie, maar we moeten vaststellen dat België al te vaak genoegen neemt met het blussen van de meest dringende brandjes. De grondrechten van vreemdelingen staan geregeld onder druk. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor de integratie- of beter de samenlevingskwesties. 

Tegelijk steken een aantal gevaarlijke onderhuidse spanningen opnieuw de kop op. Denk maar aan september 2001. Het Centrum merkt een verschuiving van meldingen over 'klassieke' vormen van racisme (op grond van vermeend ras of huidskleur) naar meldingen over multiculturaliteit, antisemitisme en islamofobie. De samenleving kampt met identiteitskwesties onder invloed van de internationale politieke en economische context. Het internet speelt daarbij een belangrijke rol. Het is een uitlaatklep voor latent racisme en een belangrijk forum voor racistische uitlatingen en haatboodschappen geworden. Het besef groeit ook dat racisme een multidimensionaal fenomeen is. 

Als we deze balans opmaken, lijken de 'overwinningen' van het Centrum misschien bescheiden. Ze zijn vooral niet erg gekend en krijgen weinig erkenning. Het Centrum haalt vooral de pers met de gerechtelijke dossiers waarin het zich burgerlijke partij stelt. Voorbeelden daarvan zijn de veroordeling van drie vzw’s van het Vlaams Blok in 2004 en de veroordeling van de firma Feryn in 2009. 

Maar in 2012 vertegenwoordigen de gerechtelijke dossiers slechts 1 procent van alle dossiers die het Centrum opent. Het leeuwendeel van zijn werk gebeurt achter de schermen. Via ontmoetingen, bemiddelingen, opleidingen en aanbevelingen slaagt het Centrum erin om grondrechten zoals gelijke behandeling beter te omkaderen en te verdedigen. De zowat honderd medewerkers van het Centrum hebben in 2012 meer dan 5000 meldingen van burgers behandeld, ze hebben meer dan 2000 uren opleiding verzorgd, hebben 45 adviezen en aanbevelingen voor de overheid geformuleerd en een vijftiental rapporten, studies en brochures gepubliceerd. Ze hebben ook aan tientallen ontmoetingen met partners uit het middenveld deelgenomen.

Heeft het Centrum 20 jaar na zijn oprichting nog recht van bestaan? Je zou kunnen spreken van een mislukking, of je moet aanvaarden dat de strijd voor gelijke kansen en gelijke rechten een strijd is die geen einde kent en onophoudelijk moet worden gevoerd. Daarom is de antidiscriminatiewetgeving de afgelopen jaren versterkt, heeft het Centrum met verschillende belangrijke openbare en particuliere partners voor het bevorderen van gelijkheid een samenwerkingsprotocol afgesloten en heeft het via de meldpunten voor discriminatie de banden met de burgers aangehaald. Daarom ook wordt het Centrum in 2013 een interfederale instelling en wordt het ook bevoegd voor gewestelijke en gemeenschappelijke aangelegenheden. Daarnaast blijft een tweede volwaardige instelling behouden om de grondrechten van vreemdelingen te verdedigen en om over de migratiestromen informatie te verstrekken.

Waar staan we over 20 jaar?

Het Centrum, of beter de Centra (Discriminatie en Migratie), moeten alle kennis die ze de voorbije twee decennia hebben vergaard, benutten om hun basistaken te blijven verzekeren (behandeling van individuele meldingen, organisatie van opleidingen en bewustmakingscampagnes, formulering van adviezen en aanbevelingen). Ongetwijfeld zullen ze ook hun rol blijven spelen als 'thermometer' van de samenleving. Zonder hun specifieke karakter en opdracht uit het oog te verliezen, moeten ze hun bijdrage blijven leveren om de bijzondere problematiek van het racisme binnen de ruimere maatschappelijke context te plaatsen. De strijd tegen racisme zal niet worden beslecht met slogans of met louter repressieve maatregelen, maar met een echt migrantenbeleid, een echt integratiebeleid en een echt beleid dat sociale cohesie en samen-leven nastreeft.

‘Zonder mijn idealisme had ik het niet volgehouden. Ik heb geen spijt van mijn aanpak. Ik had genoeg van alle studies. Er moest ook een duidelijk standpunt worden ingenomen. Voor de verdrukten, tegen het racisme.’(Paula D’Hondt, Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid tussen 1989 en 1993)

‘Ik denk dat we ons met ons allen nauwelijks realiseren hoe diep de xenofobie bij elk van ons nog zit. (…) Het lijkt wel iets dat aangeboren is, een instinct welhaast. Dat is het wie weet ook wel, een soort overlevingsinstinct om eerder vertrouwen te schenken aan iemand van ‘de eigen soort’ en weg te lopen van wat vreemd is, niet vertrouwd is, potentieel gevaarlijk is. Wel, laat dan elk van ons wat xenofoob zijn. De vraag is niet zozeer of we dat zijn, dan wel: wat doen we daar dan mee als we dat voelen en weten? Daar zijn grofweg twee reacties op mogelijk. Enerzijds: het erkennen en er verstandig mee omgaan. Anderzijds: het ontkennen of juist cultiveren.’ (Jozef De Witte, huidig directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding)