Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Federaal Migratiecentrum

15 februari 1993
Bevoegdheidsniveau: Federaal

Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel.

B.S., 19.II.1993, gewijzigd door de wetten van 13 april 1995 (BS, 25 IV 95),  20 januari 2003 (BS, 12 II 03), 25 februari 2003 (BS, 17 III 03), 10 augustus 2005 (BS, 2 IX 05), 10 mei 2007 (BS, 30 V 07), 17 augustus 2013 (BS, 5 maart 2014)

Artikel 1.

Er wordt een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel opgericht, hierna "het Centrum" genoemd. Het Centrum heeft rechtspersoonlijkheid.

Art. 2.

Het Centrum heeft, binnen de grenzen van de federale bevoegdheden, tot opdracht te waken over het respect van de grondrechten van de vreemdelingen en de overheid te informeren over de aard en de grootte van de migratiestromen. Het Centrum voert zijn opdracht uit in een geest van dialoog en overleg met alle overheidsactoren en private actoren die betrokken zijn bij het opvang- en integratiebeleid van de immigranten. Het Centrum heeft, binnen de grenzen van de federale bevoegdheden, eveneens de opdracht de bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel te stimuleren.

Art. 3.

Het Centrum is in de uitoefening van zijn opdracht volkomen onafhankelijk. Het Centrum is bevoegd:

1° om alle studies en onderzoeken uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn opdracht;

2° om adviezen en aanbevelingen te richten tot de overheid ter verbetering van de reglementering, met toepassing van artikel 2 van deze wet;

3° om aanbevelingen te richten aan de overheid, privé-personen of instellingen naar aanleiding van de resultaten van de sub l° vermelde studies en onderzoeken;

4° om binnen de perken van zijn opdracht bepaald bij artikel 2 hulp te verlenen aan een ieder die om raad vraagt in verband met de omvang van zijn rechten en verplichtingen. Die hulp bestaat in het verstrekken van inlichtingen en raadgevingen aan de betrokkene over de middelen die hij kan aanwenden om zijn rechten te doen gelden;

4 bis om binnen de perken van zijn opdracht bepaald bij artikel 2, klachten te ontvangen, te behandelen en elke bemiddelingsopdracht uit te voeren die het nuttig acht, onverminderd de bevoegdheden van de federale ombudsmannen;

5° om in rechte op te treden in alle rechtsgeschillen waartoe de toepassing van de volgende wetten aanleiding kan geven:

- de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de [mensensmokkel];

- de wet van 11 februari 2013 tot vaststelling van sancties en maatregelen voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

6° om, in het kader van zijn opdrachten, instellingen, organisaties en rechtshulpverleners te ondersteunen en te begeleiden;

7° om, in het kader van zijn opdracht, alle nodige informatie en documentatie aan te leggen en te verstrekken;

8° om elke andere opdracht,binnen het kader van zijn wettelijke bevoegdheidsdomeinen, toevertrouwd door enig  welke overheid, te vervullen.

Art. 4.

De bevoegde ministers en staatssecretarissen stellen het Centrum de informatie ter beschikking die vereist is voor het volbrengen van zijn opdrachten.

De minister van Justitie deelt het Centrum jaarlijks de gerechtelijke statistieken mede die verband houden met de toepassing van  De wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de mensensmokkel.Het Centrum kan het advies inwinnen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provinciale en de lokale overheden en van elke andere openbare instelling als dit nuttig is voor de uitvoering van zijn opdracht.

Art. 5.

De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, het organiek statuut van het Centrum. Dit statuut bepaalt onder andere:

1° de structuur van het Centrum zodat de verschillende opdrachten, bedoeld in artikel 3, optimaal georganiseerd kunnen worden;  2° de aanwijzingsmodaliteiten van zijn leden;

3° het statuut van zijn medewerkers;

4° de financieringsmodaliteiten.

Artikel 5/1.

Het Centrum wordt beheerd door een raad van bestuur samengesteld uit leden die worden aangewezen door het federaal Parlement als leden van de federale Kamer van het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme. Zij worden bij koninklijk besluit aangesteld.

Art. 6.

Elk jaar brengt het Centrum aan de Eerste Minister verslag uit over zijn opdracht. Deze zendt een afschrift van dat verslag aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat en verzekert er de publicatie van.

Downloads