Islamofobie maakt slachtoffers: van op het internet tot in de publieke ruimte

18 maart 2015
Discriminatiegrond: Geloof of levensbeschouwing

In 2014 heeft het Interfederaal Gelijkekansencentrum 260 nieuwe dossiers geopend over discriminatie en haat tegenover moslims. Voorop staan de haatboodschappen op het internet en in de media (44%). Daarna komen de gevallen van discriminatie op de arbeidsmarkt (23%) en in het onderwijs (11%). We stellen ook een stijging vast van het aantal dossiers in het openbare leven: dit getuigt van een verglijden van woorden naar daden – ook van agressie - die gepleegd worden in de openbare ruimte (1 dossier op 10, tegen 1 op 20 in 2013).

We willen er vooraf nogmaals op wijzen dat de antidiscriminatiewetgeving strafbare daden  in drie categorieën onderverdeelt: discriminatie in strikte zin (een verschil in behandeling zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging; of pesterijen, vaak op het werk), haatboodschappen (hoofdzakelijk op het internet) en haatmisdrijven. Het gaat dus telkens om daden gericht tegen personen, niet om uitspraken gericht op een religie als dusdanig. Kritiek op de islam is in geen geval bij wet verboden. We benadrukken bovendien dat, zelfs als haatboodschappen en haatmisdrijven steeds ingegeven zijn door wat men doorgaans islamofobie noemt (haat of misprijzen tegenover personen omwille van hun geloof), dat niet zo hoeft te zijn voor gevallen van discriminatie, waar die intentie niet noodzakelijk aanwezig is.

In 2014 waren er 55 dossiers waarin het Centrum oordeelde dat het duidelijk ging om een haatmisdrijf of om het strafbaar aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. Hieronder vallen met name incidenten van fysieke agressie tegenover vrouwen met een hoofddoek in Brussel, Luik en Verviers. Eveneens in deze categorie vinden we oproepen tot het stichten van brand in moskeeën via Facebook en Twitter, en een actie van militanten van Voorpost tegen een moskee in Zelzate. De verantwoordelijke voor die laatste actie werd intussen al veroordeeld.

De dossiers van discriminatie in strikte zin – een verschil in behandeling - gaan meestal over het dragen van een hoofddoek op de werkplaats of op school, de toegang tot bepaalde plaatsen of diensten of de weigering van overlegde aanpassingen, zoals de vraag om te kunnen bidden op de werkplaats. In deze gevallen biedt het Centrum juridische ondersteuning aan en wil het via dialoog een oplossing vinden, zonder dat gerechtelijke stappen nodig zijn.

Algemeen gesproken zien we een verontrustende tendens om personen uit te sluiten op grond van (tekenen van) hun geloof of levensbeschouwing, zoals een hoofddoek. Om slechts één voorbeeld te noemen: bij de verkiezingen van 2014 kreeg het Centrum meerdere meldingen van vrouwen met een hoofddoek aan wie de toegang tot het stembureau werd geweigerd of aan wie de mogelijkheid werd ontzegd om bijzitter te zijn.

Tenslotte willen we aangeven dat het Centrum in totaal 700 meldingen kreeg over discriminatie, haatboodschappen of haatmisdrijven op grond van geloof of levensbeschouwing. De feiten gericht tegen moslims maken hiervan de overgrote meerderheid uit (9 op de 10). Zoals in voorgaande jaren hebben bepaalde gemediatiseerde gebeurtenissen talrijke meldingen veroorzaakt, die het Centrum groepeert in één enkel dossier. Zo waren er niet minder dan 135 meldingen over het online spel ‘Minder-Minder-Minder’, gelanceerd door Filip De Winter in de pre-electorale periode in 2014.

Cijfers op komst

In aanloop naar de publicatie van zijn jaarverslag in mei 2015 zal het Centrum regelmatig de belangrijkste cijfers voor het jaar 2014 op zijn website publiceren. Na de cijfers over antisemitisme, publiceert het vandaag cijfers over islamofobie.